Bron: Centennial 
Conference Dutch Kennel Club, 2 juli 2002
Bron:Zijn heupdysplasie en elleboogdysplasie erfelijk?
Prof. Dr. 
H.A.W. Hazewinkel
Faculteit der Diergeneeskunde, Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren, 
Universiteit Utrecht
Inleiding
In de 
veterinaire praktijk vallen heupdysplasie (HD) en elleboogdysplasie (ED) onder 
de meest voorkomende orthopedische afwijkingen. Beide komen vooral voor bij 
middelgrote en grote honden, beide zijn ontwikkelingsstoornissen, en beide zijn 
voor de patiënt vaak een bron van veel pijn en ongemak. Daar komt nog bij dat, 
niettegenstaande de inzet van individuele fokkers en rasverenigingen, HD en ED 
onverwachts de kop kunnen opsteken bij een of meer honden terwijl nestgenoten 
van diezelfde honden géén klinische tekenen van kreupelheid tonen. Alvorens in 
te gaan op de vraag die in de titel van deze bijdrage wordt gesteld - zijn HD en 
ED erfelijk? - geef ik eerst wat achtergrondinformatie over deze aandoeningen.
Ontwikkeling van heup- en ellebooggewricht
Het skelet 
van een hondenembryo is aanvankelijk een structuur van kraakbeen. Kraakbeen is 
zacht weefsel dat groeit door celvermenigvuldiging en door vergroting van de 
individuele kraakbeencellen. Dit is vergelijkbaar met het meeste andere weefsel 
in het lichaam, maar anders dan botweefsel. Botweefsel heeft een vaste structuur 
en bevat botcellen die zich niet kunnen delen en die niet kunnen groeien. Tegen 
de tijd dat de pup wordt geboren, wordt het kraakbeen in het midden en in de 
uiteinden van lange beenderen vervangen door bot. Alleen tussen deze benige 
centra en aan het einde van het bot blijft kraakbeen aanwezig, dat in dit 
stadium groeischijfkraakbeen wordt genoemd omdat het ervoor zorgt dat het skelet 
na de geboorte nog kan groeien. Het kraakbeen van de groeischijven tussen de 
benige delen zorgt ervoor dat de lange botten in de lengte groeien. Het 
kraakbeen dat de botuiteinden van gewrichten bedekt zorgt voor de groei in 
diameter van dat deel van het skelet. Het proces van kraakbeengroei wordt 
gevolgd door transformatie van het kraakbeen naar het veel hardere botweefsel. 
Wanneer dit verbeningsproces is voltooid en alle groeischijven zijn vervangen 
door bot, groeit het skelet niet meer: het dier is volgroeid. Maar dit betekent 
niet dat het verbeende skelet niet meer verandert van vorm en samenstelling. Bot 
wordt afgebroken door speciaal daarvoor toegeruste cellen en wordt waar nodig 
vervangen door andere cellen. Botmodelleren begint al in de jeugd en gaat door 
bij volwassen dieren. De groeicurve van opgroeiende honden van grote rassen 
verloopt steiler dan die van jonge honden van kleine rassen, vooral tussen de 
eerste drie en zes levensmaanden. Met andere woorden, de groei van pups van 
grote rassen gaat samen met een snellere groei in kilo’s lichaamsgewicht en in
centimeters botlengte per week. 
Verschillen in groeisnelheid worden ook veroorzaakt 
door individuele variatie in hormonen 
(mannelijke versus vrouwelijke hormonen) en in milieuomstandigheden. Onder die 
laatste vallen ook de kwaliteit en de hoeveelheid van de dagelijkse voeding. 
Deze factoren beïnvloeden niet alleen de groei van kraakbeen maar ook de 
botvernieuwing. Het heupgewricht bestaat uit de heupkom (het acetabulum) en de 
heupkop (caput femoris) op een hals. Bij de opgroeiende hond bestaat de heupkom 
uit vier kleine botdelen, met kraakbeenzones daartussen, zodat de doorsnede van 
de kom groter kan worden en zich kan aanpassen aan de groei van de kop. De kop 
groeit via het proces van kraakbeengroei en verbening tot bot. Tijdens de groei 
verandert de hals, waarbij de contacthoek tussen kom en kop aangepast wordt. Kop 
en kom worden bijeen gehouden door een kleine gewrichtsband, het kapsel van de 
gewrichtsholte en de spieren rond het heupgewricht. Een goede aansluiting en 
pasvorm zorgen dat kom en kop zich harmonieus kunnen ontwikkelen. Als de kop 
niet, of niet goed, in de kom zit, wordt de kom onvoldoende diep. Als de 
kraakbeengroei van de kop wordt belemmerd, dan blijft die te klein of 
‘onvolwassen’ (en daarom kwetsbaar). Wordt de skeletomvorming belemmerd, dan is 
de richting van de hals niet aangepast aan het groeiende skelet. Het 
ellebooggewricht wordt gevormd door drie beenderen: de bovenarm (humerus) en de 
bijeenhorende botten in de onderarm, het spaakbeen (radius) en de ellepijp (ulna). 
Deze drie beenderen passen perfect in elkaar, zodat de elleboog kan strekken en 
buigen. Verder kan de onderarm in zekere mate draaien 
(schroevendraaierbeweging), wat vooral een beweging is tussen spaakbeen en 
ellepijp. De ellepijp heeft twee belangrijke uitsteeksels: (1) het processus 
anconeus, dat van belang is bij het strekken van het gewricht, en (2) het 
processus coronoïdeus, dat van belang is bij de draaiende beweging van ellepijp 
rond spaakbeen. Zoals alle skeletonderdelen zijn het processus anconeus en het 
processus coronoideus aanvankelijk van kraakbeen; tijdens de groei wordt dit 
vervangen door benig weefsel. Dit verbeningsproces is met 5 tot 7 maanden zo 
goed als voltooid. Als de lengtegroei van spaakbeen of ellepijp wordt belemmerd, 
kan de kom die deze twee beenderen samen vormen onvoldoende aansluiten op de 
vorm van de kop van de bovenarm; het resultaat is een incongruentie met het 
gewrichtsvlak van de humerus. Als er abnormale schuifkrachten worden uitgeoefend 
op het processus anconeus of het processus coronoïdeus, kunnen deze afbreken. De 
ontwikkeling van kraakbeen ter afdekking van het benige deel van het processus 
coronoïdeus of op het gewrichtsvlak van de humerus kan verstoord worden, hetgeen 
tot plaatselijke verdikking kan leiden. Zo'n kwetsbaar stukje kraakbeen kan 
afbreken; het gevolg is een gefragmenteerd processus coronoideus of een los 
flapje kraakbeen.
Heupdysplasie (HD)
Door een 
stoornis in de normale ontwikkeling van heupkom en -kop en een slechte 
aansluiting van deze beenderen zullen delen van het kraakbeenomhulsel overbelast 
raken. Dit veroorzaakt vervorming van het kraakbeen en uiteindelijk misvorming 
van het gewricht. Bovendien zal de instabiliteit van het gewricht leiden tot een 
stoornis van het kraakbeen en gewrichtsontsteking, hetgeen pijnlijk is. De kop 
zal uiteindelijk niet langer diep in de kom passen waardoor het heupgewricht 
misvormd (dysplastisch) wordt. De gewrichtsontsteking wordt chronisch (osteoarthrose), 
hetgeen leidt tot beperkte bewegingsmogelijkheid van de heupgewrichten en tot 
pijn tijdens en vooral na activiteit. Bij osteoarthrose groeit nieuw bot (osteophyten) 
aan de randen van het gewricht, rond de kom en op de hals. Deze osteophyten 
woekeren alle kanten op, de groeisnelheid is afhankelijk van de ernst van de 
osteoarthrose. Bij jonge honden van 4 tot 12 maanden is pijn de meest opvallende 
klinische indicatie van HD: pijn tijdens het staan (de hond gaat snel weer 
zitten), pijn tijdens het lopen (de hond weigert te lopen, loopt met zwaaiende 
heupen), en pijn bij springen of klimmen. Een slechte of goede aansluiting van 
kop en kom kan worden aangetoond met speciale klinische of radiologische 
technieken. Met röntgenfoto’s kan de aansluiting van kop en kom objectief worden 
gekwantificeerd door bepaling van de Norbergwaarde en botwoekeringen kunnen met 
speciale radiologische beelden zichtbaar worden gemaakt. Bij oudere honden gaat 
het vooral om pijn na te zware inspanning, en niet zozeer om niet graag te 
willen of kunnen staan, lopen, springen of klimmen. Bij jonge honden met 
HD-klachten kan een slechte aansluiting van kop en kom operatief gecorrigeerd 
worden. Bij volwassen honden kan een kunstmatig gewricht ingebracht worden. 
Niet-operatieve behandelingen zijn aangepaste lichaamsbeweging, 
gewichtsbeperking en medicatie.
Elleboogdysplasie (ED)
De term 
"elleboogdysplasie" (ED) omvat een aantal onderling onafhankelijke afwijkingen 
die alle in het ellebooggewricht optreden en vooral voorkomen bij jonge honden 
van grotere rassen. Deze afwijkingen veroorzaken pijn en leiden uiteindelijk tot 
invaliderende osteoarthrose van het aangetaste gewricht.
De meest frequent voorkomende diagnoses van stoornissen die onder ED vallen, 
zijn: (1) een losgeraakt processus aconeus (los processus anconeus = LPA); (2) 
een losgeraakt of afgebroken processus coronoïdeus (LPC); (3) een los stukje 
gewrichtskraakbeen afkomstig van de humerus (osteochondrosis dissecans, OCD); 
(4) twee verschillende vormen van gewrichtsincongruentie met gestoorde groei van 
de radius of de ulna (dat wil zeggen, de kom sluit niet perfect aan op het 
gewrichtsvlak van de humerus). De losse stukjes bot of kraakbeen in het geval 
van LPA, LPC of OCD irriteren het gewricht en veroorzaken pijn, 
gewrichtsontsteking en uiteindelijk osteoarthrose. Elleboog Incongruentie (EI) 
veroorzaakt schuifkrachten op en mogelijke losraking van het processus anconeus 
of coronoïdeus, met als gevolg LPA of LPC. EI veroorzaakt ook te zware belasting 
van een kleiner draagvlak van het gewricht, waardoor het kraakbeen wordt 
aangetast met als gevolg pijnlijke gewrichtsontsteking en uiteindelijk 
osteoarthrose.
Een hond met één aangetaste elleboog zal ergens tussen 4 en 6 maanden beginnen 
te kreupelen. Als beide ellebogen door ED zijn aangetast, dan zullen de enige 
indicaties waarschijnlijk een korte paslengte en een tegenzin om te rennen en te 
spelen zijn. Bij klinisch onderzoek kan men een licht gekraak horen of voelen 
als het gewricht wordt bewogen. LPA, OCD en EI kunnen zichtbaar gemaakt worden 
op drie verschillende radiologische opnamerichtingen. LPC is in de beginfase 
moeilijk te zien en wordt pas duidelijker zichtbaar als zich tekenen van 
osteoarthrose ontwikkelen. Operatieve verwijdering van irriterende losse 
fragmenten (LPA, LPC, OCD) of operatief vastzetten van het LPA, en chirurgische 
correctie van incongruentie zijn geïndiceerd in de meeste gevallen van milde 
osteoarthrose. Bij ernstige osteoarthrose van het ellebooggewricht is de 
prognose voor volledig herstel matig tot slecht. Niet-operatieve behandeling van 
osteoarthrose omvat verminderde dagelijkse inspanning, beperking van 
lichaamsgewicht en medicatie om kraakbeengroei te bevorderen, 
gewrichtsontsteking te remmen en pijn te verminderen.
Invloeden van het milieu op HD en ED
Dr. Kealy 
verrichtte een heel interessant onderzoek met 20 Labrador-paren. [1] Per paar ging het om 2 
nestgenoten van hetzelfde geslacht, die samen in één kennel waren gehuisvest. 
Eén van de twee mocht zoveel eten als hij/zij wilde, terwijl de ander 2/3 van 
die hoeveelheid kreeg. Met regelmatige tussenpozen werden alle honden gewogen en 
geröntgend. De honden die onbeperkt mochten eten bereikten een gemiddeld 
lichaamsgewicht van 32 kg, hun nestgenoten die de beperkte hoeveelheid voedsel 
kregen bereikten een gemiddeld gewicht van 23 kg, terwijl alle honden dezelfde 
beenlengte hadden. De losheid van de heupen (uitgedrukt met de Norbergwaarde) en 
de mate van osteophytenvorming (osteoarthrose) was bij de ongelimiteerd gevoerde 
honden groter dan bij de beperkt gevoerde honden. Voor Duitse Doggen 
grootgebracht op voer met veel mineralen, vitaminen en energie toonde dr. 
Hedhammar aan dat bij onbeperkt gevoerde honden het modelleren van kop en hals 
van dijbeen achterbleef vergeleken me55t beperkt gevoerde nestgenoten, waardoor 
de kop slechter in de kom past. [2] Dr. Kasström toonde 
voor nesten van Duitse Herders, Golden Retrievers en Labrador Retrievers aan dat 
onbeperkte voeding leidde tot frequentere en zwaardere HD dan gevonden werd bij 
beperkt gevoerde nestgenoten. De uiteindelijke heupscore had meer te maken met 
voeding en gewichtstoename dan met losheid van het gewricht bij de jonge hond. [3] In Utrecht werd aangetoond dat bij Duitse Doggen 
grootgebracht op voer met een hoog calciumgehalte, de kraakbeenkernen in de 
elleboog op latere leeftijd verbeenden dan het geval was bij honden die 
opgroeiden met een gebalanceerd voer met een lager calciumgehalte. [4] Ook afwijkingen in de 
lengtegroei van het spaakbeen en de ellepijp, waardoor EI ontstaat, werden vaker 
gevonden bij Duitse Doggen die te veel calcium kregen. Tevens werden stoornissen 
in kraakbeentransformatie (OCD) vaker geconstateerd bij Duitse Doggen die 
opgroeiden met een calciumrijk voer dan bij nestgenoten met een gebalanceerd 
dieet. [5] Bij honden van kleine 
rassen veroorzaakte een hoge mineraalopname niet de skeletstoornissen die we bij 
de grote rassen zien. [6] Ook voeding met een 
hoog vitamine-D-gehalte kan leiden tot symptomen van OCD en/of verstoorde groei 
van spaakbeen of ellepijp. Onderzoek van Nap c.s. toonde aan dat voedsel met een 
hoog eiwitgehalte, zoals puppyvoer van goede kwaliteit, géén negatieve invloed 
heeft op de skeletontwikkeling. [7]
Samengevat: 
snelgroeiende honden kunnen HD en/of ED ontwikkelen wanneer ze worden 
grootgebracht op een mineralen- of vitaminenrijke voeding, of zelfs als ze een 
overdadige hoeveelheid gebalanceerd voer krijgen, terwijl ras- en zelfs 
nestgenoten die met correcte voeding.worden grootgebracht géén HD of ED krijgen. 
Hondenvoer met de optimale hoeveelheid mineralen, vitaminen, eiwitten en 
koolhydraten schept de basis voor een normale kraakbeenontwikkeling, voor 
verbening van het kraakbeen, en voor definitief modelleren van de beenderen. In 
vroeger tijden, toen er nog geen puppyvoer beschikbaar was met een lage 
mineraal- en energiebalans, adviseerden dierenartsen om puppies een voer voor 
volwassen honden te geven, om zo de opname van mineralen, vitaminen en energie 
te beperken. Maar de lagere energiewaarde van het voedsel dwong de pup om meer 
grammen van dat 'volwassen' voer te eten. Daardoor kwam ook de dagelijkse opname 
van mineralen en vitaminen boven de optimale hoeveelheid uit, waardoor 
skeletstoornissen zoals HD en ED onopzettelijk gestimuleerd werden. Recent 
onderzoek heeft uitgewezen dat honden van reuzenrassen die grootgebracht worden 
op een gebalanceerd puppydieet met maximaal 0,8 tot 1% calcium (% van droge 
stof) zowel een versneld proces van botvernieuwing kennen als een 
niet-verstoorde kraakbeengroei en verbening van het kraakbeen. In combinatie met 
een verminderde energieopname schept dit puppyvoer de optimale omstandigheden 
voor een ongestoorde skeletontwikkeling.
HD en 
ED zijn dus geen erfelijke afwijkingen?
We hebben 
gezien dat voeding een belangrijke invloed heeft op de mate waarin HD en ED 
optreden. Dit geldt vooral voor jonge honden van grote rassen, die sneller 
groeien dan de pups van kleine rassen. Uit onderzoeken van Nap c.s. onder 
dwergpoedels bleek dat een teveel aan mineralen slechts milde, klinisch 
niet-relevante gevolgen had voor de skeletontwikkeling bij deze kleine tot 
middelgrote honden.
Dr. Ubbink en anderen toonden aan dat bij de Nederlandse Labradorpopulatie ED 
wordt aangetroffen in bepaalde verwante subpopulaties. Daarnaast toonde Ubbink 
aan dat LPC en OCD voornamelijk in verschillende subpopulaties optreden, en 
slechts zelden tegelijk in dezelfde subpopulatie worden gevonden. [8] In een onderzoek onder 
Berner Sennenhonden met röntgenologisch gediagnosticeerde ED (met name LPC met 
EI) bleek dat deze honden dezelfde levensstijl, huisvesting en voedingsregimes 
hadden als een vergelijkbare groep Berner Sennenhonden met ED-vrije 
ellebooggewrichten op röntgenfoto’s. Deze studies lijken aan te geven dat de 
ontwikkeling van ED onafhankelijk is van voeding, levensstijl of huisvesting. 
Populatieanalyse gaf aan dat HD en ED een lage erfelijkheidsgraad (h²) hebben, 
die voor verschillende onderzochte rassen onder min of meer uniforme 
milieuomstandigheden varieert van 0,2 tot 0,6 voor HD, en van 0,24 tot 0,55 voor 
ED. [9] Met andere woorden: 
zowel HD als ED vereist een sterke invloed van het milieu om duidelijk tot 
uiting te komen.
Als we de resultaten 
van bovenstaande studies combineren, kan geconcludeerd worden dat HD en ED 
optreden bij honden van bepaalde rassen en dat deze afwijkingen zich zullen 
ontwikkelen onder bepaalde milieuomstandigheden. Naar de invloed van voeding - 
één van die omstandigheden - is veel onderzoek gedaan. Theoretisch zou het 
mogelijk zijn honden van kwetsbare rassen op te laten groeien onder 
milieuomstandigheden die het tot uiting komen van HD en ED bevorderen, om zo de 
genotypische lijders te vinden. We zullen echter meer geneigd zijn om jonge 
honden van HD- en ED-gevoelige rassen groot te brengen met een optimale 
kwaliteit en kwantiteit van voeding, en met beperkte beweging, om niet het 
risico te lopen dat we de ontwikkeling van skeletstoornissen stimuleren. Het 
gevolg daarvan is dat de genotypen van HD en ED onopgemerkt blijven in de 
populatie, en pas naar voren komen in een volgende generatie, als nakomelingen 
van fenotypisch vrije honden onder minder gunstige omstandigheden worden 
grootgebracht. Om te voorkomen de genen voor HD en ED in de populatie verspreid 
raken, dienen de fokdieren nauwgezet op HD en ED onderzocht te worden, met de 
meest moderne technieken. Voor de fokkerij moeten honden met onaangetaste 
gewrichten of met de minst ernstige gradatie van de stoornis worden ingezet.
Onderzoek van volledige 
nesten van Labrador Retrievers toonde aan dat uit fenotypisch gezonde ouders 
honden met ED worden geboren. [10] Uit analyse bleek dat 
het gen voor LPC in dit ras hoogstwaarschijnlijk dominant met variabele 
expressie is: vooral bij reuen correspondeert het genotype met het fenotype, 
terwijl bij de teven het gen voor LPC verborgen kan blijven. Deze wijze van 
vererving is een tweede oorzaak voor onverwacht her-optreden van een 
skeletafwijking in een volgende generatie. Onderzoek bij honden met HD heeft 
aangetoond dat dit wellicht een polygenetische stoornis is, waarbij meerdere 
afwijkende genen moeten samenkomen om de HD tot uiting te brengen in een 
aangetaste hond.
[11]
Aanvullend op het 
onderzoek van individuele fokdieren, zal nakomelingen- en familieonderzoek 
helpen om inzicht te krijgen in de genotypen van het fokmateriaal. Er zijn 
aanwijzingen, op basis van recent moleculair-biologisch onderzoek, dat zowel HD 
als ED "major gene" fenomenen zijn, dat wil zeggen dat één of meer genen een 
hoofdrol spelen bij het optreden van deze afwijkingen. Het is de 
verantwoordelijkheid van de internationale kennelclubs om onderzoek te 
stimuleren en te ondersteunen om deze genen te lokaliseren, om zo de dragers, 
die de afwijkende genen aan de volgende generatie doorgeven, te kunnen opsporen. 
Het zal nog enige hondengeneraties duren alvorens DNA-onderzoek voor HD of ED 
realiteit is. Daarom is het nu tijd dat de internationale kennelclubs tot een 
uniform systeem van beoordeling en registratie komen en bekendmaken op welke 
methode hun beoordeling is gebaseerd, zodat fokkers in binnen- en buitenland 
inzicht krijgen in de status van heup- en ellebooggewrichten. Op dit moment 
hebben we te maken met een gevaarlijke paradox: honden uit landen met de meest 
gevoelige beoordelingsmethode voor HD en ED kunnen lager scoren en het daardoor 
op de internationale markt verliezen van honden die getest zijn met behulp van 
onderzoeksmethoden die volgens de moderne veterinaire inzichten niet meer 
acceptabel zijn.
Samenvatting
HD en ED 
zijn beide stoornissen in de ontwikkeling van het snelgroeiende skelet, die 
samengaan met veel lijden voor de aangetaste honden en hun eigenaars. In 
risicorassen treden HD en ED veelvuldiger en in ernstiger mate op bij honden die 
worden grootgebracht op voer met een hoog vitamine- of mineralengehalte, op voer 
verrijkt met mineraal- of vitaminesupplementen, of wanneer het voedselaanbod 
onbeperkt is. Anderzijds kan een verlaagde inname van calcium (optimaal is 
0,8-1,0% Ca/droge stof) en beperkte energieopname het optreden van HD en ED 
onderdrukken. De wijze van vererving, de lage erfelijkheidsgraad en de grote 
invloed van milieuomstandigheden (vooral dagelijkse voeding) op het optreden van 
HD en ED in genotypisch aangetaste dieren kunnen de redenen zijn dat fokdieren 
waarvan werd aangenomen dat zij vrij waren van HD en ED toch lijders onder hun 
nakomelingen hebben. DNA-testen dienen het toekomstige doel voor internationale 
kennelclubs en rasverenigingen te zijn. Nauwgezet en consequent testen van 
fokdieren en hun naaste verwanten, en heldere internationale certificering van 
heup- en elleboogstatus zijn de belangrijkste punten voor de hedendaagse 
kynologie om verspreiding van de genen gerelateerd aan HD en ED binnen de 
risicorassen, en daarmee het optreden van deze invaliderende stoornissen, tegen 
te gaan.
Literatuur
1. 
Kealy R.D., Lawler D.F., Allam M. et al., Five-year longitudinal study on 
limited food consumption
and development of osteoarthritis in coxofemoral joints of dogs. 
Am.J.Vet.Med.Assoc. 210, 222-225,
1997.
2. Hedhammar, A., Wu F., Krook L. et al, Overnutrition and skeletal disease, an 
experimental study in
growing Great Dane dogs. Cornell Vet 64 (suppl 5), 1-160, 1974.
3. Kasstrom H., Nutrition, weight gain and development of HD, an experimental 
investigation in
growing dogs with special reference to feeding intensity. Acta Radiol Suppl. 
344:135-179, 1975.
4. Voorhout, G., Hazewinkel, H.A.W., A radiographic study on the development of 
the antebrachium
in Great Dane pups on different calcium intakes. Vet. Radiol. 28, 152-157, l987.
5. Hazewinkel H.A.W., Influences of different calcium intakes on calcium 
metabolism and skeletal
development in young Great Danes. Thesis Utrecht University, 1985.
6. Nap R.C., Nutritional influences on growth and skeletal development in the 
dog Thesis Utrecht
University, 1993.
7. Hazewinkel, H.A.W., Nap R.C., No consequences of restricted and high dietary 
protein on
skeletal development of Great Dane dogs, Compendium on Continuing Education for 
the Practicing
Veterinarian 21, 25-31, 1999.
8. Ubbink G.J., van den Broek J., Hazewinkel H.A.W., Rothuizen J., Cluster 
analysis of the genetic
heterogeneity and disease distribution in purebred dog populations Vet Rec. 142, 
209-213, 1988.
9. Morgan J.P., Wind A., Davidson A.P., Hereditary bone and joint diseases in 
the dog, Schlütersche
Verlag, Hannover (G), 2000.
10. Everts, R.E., Molecular genetic studies in the dog: application to FCP in 
the Labrador retriever.
Thesis Utrecht University 2000. 11. Todhunter R.J., Acland G.M., Olivier M. et 
al., Genetic linkage analysis of complex diseases: the
canine hip dysplasia paradigm, International workshop ‘Canine Genetics: the map, 
the genes, the
diseases’, J.A. Baker Institute for Animal Health-Cornell University, July 1997.
Bovenstaand artikel hebben wij niet 
gepubliceerd om mensen te doen geloven dat ze het altijd zelf schuld zijn als HD 
of ED optreed. Het is echter wel belangrijk te weten dat omgevingsfactoren ook 
een belangrijke rol spelen.